|
Herstructurering,
surseance en faillissement
Er zijn vele oorzaken
waardoor bedrijven in de problemen kunnen raken. Soms gaat het om eenmalige
en duidelijk aanwijsbare oorzaken; vaak is er echter sprake van een sluipende
verslechtering, bijvoorbeeld verslechterde marktomstandigheden. Signalen
hiervoor zijn: teruglopende cashflow, betalingsproblemen, oplopende kosten,
onderbezetting van mensen, wervingsproblemen, teruglopende omzet, iedere
maand onverwachte tegenvallers. Veel ondernemers kunnen slecht omgaan met
early warning signals en reageren hierop door ze te
negeren/ontkennen/bagatelliseren.
Als
ontkenning niet langer mogelijk is proberen de meeste ondernemers echte
ingrijpende (en soms zeer noodzakelijke) maatregelen zo lang mogelijk uit te
stellen. In eerste instantie grijpen ze naar eenvoudige kostenbesparende en
liquiditeitsverbeterende maatregelen, zoals:
- het hanteren van verkorte betalingstermijnen;
- het vroegtijdige inschakeling van incassobureaus;
- het enkel nog onder rembours of à contant leveren;
- het niet meer subsidiëren van kantinemaaltijden;
- het stoppen of verlagen van telefoonvergoedingen;
- het stoppen met business class vliegen;
- het zo laat mogelijk betalen van de crediteuren.
Na
verloop van tijd blijkt ook dat vaak onvoldoende. Inmiddels is echter veel
kostbare tijd verloren gegaan. De ondernemer zal moeten accepteren dat
ingrijpender maatregelen nodig zijn, zoals
- snijden in het personeelsbestand;
- herstructurering van de financiële positie door additionele financiering door bijvoorbeeld
aandeelhouders en 'venture capitalists';
- herstructurering van de financiële positie door het aanbieden van een akkoord aan de crediteuren van de vennootschap.
Gezien
het feit dat er momenteel veel vierkante meters bedrijfsruimte leegstaan, kan
het zinvol zijn om onderhandelingen te openen met de verhuurder van de door
de debiteur gehuurde bedrijfsruimte. Wordt namelijk een verhuurder voor het
blok gezet, in die zin dat hij de keuze heeft tussen een gefailleerde huurder
en daarmee leegstand, en dezelfde huurder tegen een lagere huurprijs, dan
geeft hij dikwijls de voorkeur aan de laatste optie.
Herstructurering
moet apart van de bedrijfsvoering worden aangepakt. Het is onmogelijk een
herstructureringsproces te managen naast de reguliere operatie. Anders worden
de normale bedrijfsactiviteiten tijdelijk verwaarloosd, met als resultaat dat
de problemen op langere termijn nog groter worden.
Er is
dus veel te zeggen voor het inschakelen van een crisismanager (stop the
bleeding – financiële herstructurering). Kenmerken:
- niet praten maar doen;
- vrienden maken is onbelangrijk;
- financieel georiënteerde korte termijnpolitie;
- geen kaasschaaf, maar botte bijl.
Na het
inschakelen van een crisismanager kan worden besloten tot het aanstellen van
een turnaround manager (start the healing – operationele/strategische
herstructurering). Kenmerken:
- fundamentele
aanpak, grondige diagnose;
- zowel
korte als lange termijnoriëntatie;
- doelen:
bezweren crisis, herwinnen vertrouwen stakeholders, het bedrijf op poten
zetten, financiering regelen voor de toekomst;
- uitstekende
diplomatieke eigenschappen.
Indien
de ondernemer nalaat om de noodzakelijke beslissingen te nemen, zal
uiteindelijk de beslissingsbevoegdheid hem door een bewindvoerder of curator
uit handen worden genomen. Het vroegtijdig inschakelen van een zelfgekozen
crisis- of turnaround manager verdient dan ook sterk de voorkeur.
Iedere
goed geleide onderneming dient te beschikken over een liquiditeitsprognose.
Indien uit de liquiditeitsprognose blijkt dat de cashflow onvoldoende is om
de opeisbare schulden te voldoen, zal de ondernemer direct maatregelen moeten
nemen.
De
ondernemer is wettelijk verplicht om betalingsonmacht aan fiscus en
uitvoerende instanties te melden. Op grond van de offerte, leningdocumentatie
en de Algemene Bankvoorwaarden heeft hij een vergelijkbare verplichting ten
opzichte van de bank.
Deze
crediteuren hebben dan ook een informatievoorsprong.
Indien
de bestuurder namens de rechtspersoon verplichtingen aangaat waarvan hij weet
of behoort te begrijpen dat de rechtspersoon niet meer in staat zal zijn deze
na te komen, is hij in beginsel aansprakelijk voor de schulden van de
rechtspersoon.
Een
onderneming in financiële moeilijkheden heeft in Nederland drie mogelijkheden
om tot een oplossing hiervan te komen: een informele reorganisatie, een
beroep op de regeling surseance van betaling of het aanvragen van
faillissement. Wij lichten deze drie mogelijkheden kort toe.
1 Informele reorganisatie
Een onderneming kan proberen om informeel, dus buiten kaders van de formele
faillissementswetgeving
om, met haar schuldeisers tot overeenstemming te komen. Veelal geschiedt dat
op initiatief van de schuldeiser. Vaak is dit een bank omdat deze vanuit zijn
bijzondere positie in een relatief vroeg stadium de financiële problemen van
een onderneming onderkent.
Aangezien
de onderhandelingen buiten de faillissementsprocedure om plaatsvinden, is het
noodzakelijk dat alle schuldeisers akkoord gaan met de beoogde reorganisatie.
Het is dan ook niet verrassend dat dergelijke onderhandelingen ingewikkelder
worden naarmate er meerdere schuldeisers zijn. In dat geval is niet alleen de
kans op meningsverschillen groter, maar is strategisch gedrag eveneens
waarschijnlijker. Een individuele schuldeiser kan bijvoorbeeld door zich hard
op te stellen in de onderhandelingen trachten de waarde van haar aanspraak te
maximaliseren, mogelijk ten koste van het geheel. Dit is een voorbeeld van free
riding. Dit gedrag zorgt er voor dat een informele reorganisatie
slechts kans van slagen heeft indien er een aanzienlijke concentratie is van
schuldtitels bij een enkele crediteur. In de Nederlandse praktijk zijn banken
veelal deze dominante crediteur.
1.1
Het buitengerechtelijk akkoord
één van
de vormen van het aanbieden van een akkoord aan de crediteuren van de
onderneming (hierna ook wel “debiteur” genoemd) is het buitengerechtelijk
akkoord. Die zijn er in alle soorten en maten. Een buitengerechtelijk akkoord
is namelijk vormvrij en in de kern louter gebaseerd op de contractsvrijheid
die de betrokken partijen – de debiteur en haar crediteuren – hebben. Het
staat iedere crediteur afzonderlijk vrij om akkoord te gaan met het aanbod
van de debiteur. Hierna zullen we nog wel zien dat het onder bepaalde
omstandigheden mogelijk is om weigerachtige crediteuren via de rechter te
dwingen om toch akkoord te gaan met een bepaald aanbod van de debiteur.
In
vrijwel ieder akkoord zal de debiteur een bepaald percentage van de
openstaande vorderingen aan haar crediteuren aanbieden tegen finale kwijting
voor het restant van de schuld die ze dan nog aan deze crediteur heeft. Het
voordeel voor de crediteuren is dat ze in ieder geval een deel van hun
vorderingen voldaan zien. In geval van een faillissement van de debiteur was
dat hoogstwaarschijnlijk anders geweest. Daarnaast blijft de BV als afnemer
van de desbetreffende crediteur bestaan, hetgeen voor de toekomst
mogelijkheden voor het doen van zaken oplevert.
Het
hangt van de positie van de crediteur af of hij met het aangeboden percentage
akkoord gaat. Wordt de vordering van de crediteur bevoorrecht of gedekt door
een pand- of hypotheekrecht, dan zal deze crediteur normaliter slechts met
het aangeboden percentage akkoord gaan wanneer dit uitsluitend betrekking
heeft op het ongedekte deel van de vordering; het gedekte deel is immers
verhaalbaar. Bij deze categorieën crediteuren moet in de praktijk met name
worden gedacht aan de financierende banken en de Belastingdienst. De bank zal
haar vorderingen meestal hebben veiliggesteld via pand- en/of
hypotheekrechten, terwijl de Belastingdienst op basis van de wet een hoog
voorrangsrecht heeft op de opbrengst van de activa van de debiteur. De
laatste zal dan ook slechts onder voorwaarden akkoord gaan met, althans zijn
medewerking verlenen aan een aangeboden buitengerechtelijk akkoord.
1.2 De positie van
bijzondere crediteuren
Op
grond van de artikelen 20 e.v. van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet
1990 zal de Belastingdienst kwijtschelding verlenen aan de debiteur, c.q.
medewerking verlenen aan het akkoord, wanneer onder meer:
- het gaat om een akkoord met alle schuldeisers;
- er geen mogelijkheden zijn om een derde aansprakelijk te stellen voor de belastingschuld;
- de Belastingdienst het dubbele percentage ontvangt van hetgeen aan concurrente crediteuren wordt uitgekeerd;
- het geïnde ten minste even hoog is als hetgeen met executiemaatregelen kan worden
verkregen en daarbij een substantiële omvang heeft;
- er reële vooruitzichten aanwezig zijn op voortzetting van de onderneming van de debiteur.
Naast
crediteuren met een voorrangsrecht zijn er crediteuren of partijen die uit
anderen hoofde rechten hebben en waarmee bij de aanbieding van een akkoord
evenzeer rekening moet worden gehouden. Te denken valt hierbij aan
leveranciers onder eigendomsvoorbehoud die de geleverde zaken in beginsel
kunnen terughalen en daarmee de bedrijfsvoering stagneren, alsmede de
dwangcrediteuren, zoals de energieleverancier die op betaling van zijn hele
vordering kan staan, bij gebreke waarvan hij zijn leveranties staakt.
Als
derde partij kan worden genoemd de kredietverzekeraar die niet akkoord gaat
met acceptatie van het akkoord door de bij hem verzekerde leverancier.
1.3
Rechterlijke dwang
Wanneer
de debiteur er, ondanks alle mogelijke obstakels, in slaagt om vrijwel al
haar crediteuren op één lijn te krijgen ten faveure van het aangeboden
buitengerechtelijk akkoord, kunnen er natuurlijk nog altijd één of enkele
crediteuren dwars blijven liggen. In dat geval kunnen die crediteuren
eventueel via de rechter worden gedwongen mee te werken aan het akkoord. Het
is vaste jurisprudentie dat van het beginsel van contractsvrijheid slechts in
uitzonderingssituaties kan worden afgeweken. Daarvan kan sprake zijn als
weigering van het aangeboden akkoord zo ongegrond is dat dit moet worden
aangemerkt als:
- misbruik van bevoegdheid;
- handelen dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn; of
- onrechtmatig handelen.
Gezien
de redenering van rechters in den lande zal een buitengerechtelijk akkoord,
wil een weigerachtige crediteur tot medewerking kunnen worden gedwongen, aan
diverse eisen moeten voldoen. Zo zullen de meeste en met name de grootste
crediteuren het akkoord moeten hebben geaccepteerd. Volledige betaling van
crediteuren mag niet tot de mogelijkheden behoren. De crediteuren moeten in
een surseance of faillissement slechter af zijn. En de debiteur zal het door
haar aangeboden akkoord voldoende moeten onderbouwen met het geven van
inzicht in haar vermogenspositie, toekomstperspectieven en mogelijkheden tot
aflossing van haar schulden.
1.4
Voor- en nadelen buitengerechtelijk akkoord
Voordelen
van een buitengerechtelijke akkoord zijn onder meer:
- minder commerciële schade dan een surseance of een faillissement zou brengen. De
reputatie van de debiteur blijft in stand;
- relatief sympathieke oplossing. Crediteuren zullen meer bereid zijn in de toekomst
zaken te blijven doen met de debiteur;
- de onderneming van de debiteur draait 'gewoon' door.
Nadelen
van het buitengerechtelijk akkoord zijn onder meer:
- dwang van crediteuren om akkoord te gaan met het door de debiteur gedane aanbod is slechts beperkt mogelijk;
- fiscale verliezen worden 'opgesoupeerd' door kwijtscheldingswinsten.
2 Surseance
Een
tweede mogelijkheid voor een onderneming in financiële moeilijkheden is het
aanvragen van surseance van betaling. Van de surseance-procedure wordt
overigens maar zelden echt gebruik gemaakt. Jaarlijks zijn er slechts
ongeveer 130 verzoeken tot surseance die niet meteen worden ingetrokken. Dit
aantal is 2,5 procent van het aantal uitgesproken faillissementen.
Onder
de bestaande wet kan alleen het management (de debiteur) een dergelijk
verzoek indienen. De rechtbank zal hierop ingaan indien er uitzicht is op
bevrediging van de crediteuren.
Veel
debiteuren wachten te lang met het starten van de surseance- en
faillissementsprocedure. De financiële situatie van de onderneming is dan al
zo ver verslechterd, dat een oplossing moeilijk te vinden zal zijn.
2.1
Voorlopige surseance
De
debiteur dient de surseance via een advocaat bij de rechtbank aan te vragen.
Als de rechter vaststelt dat het surseanceverzoek voldoet aan de wettelijke
eisen, honoreert hij het direct maar voorlopig. Bij de aanvraag dient de
debiteur een resultatenrekening en een overzicht van de schulden te
overleggen. De voorlopige surseance loopt tot de crediteuren hebben ingestemd
met het definitief verlenen ervan. Meestal is dit een periode van ongeveer
twee of drie maanden.
Op
verzoek van de debiteur spreekt de rechtbank een voorlopige surseance uit, en
benoemt daarbij tevens een bewindvoerder. Dat is meestal een advocaat. Deze
voert samen met de ondernemer het bewind over de onderneming en houdt daarbij
vooral het belang van de schuldeisers in het oog. Meteen na het toekennen van
de voorlopige surseance stelt hij vast of de inkomsten van de onderneming de
lopende verplichtingen overtreffen. Als dat niet het geval is, wordt de
voorlopige surseance alsnog omgezet in een faillissement. Het is niet de
bedoeling van de surseance dat er nieuwe schulden gemaakt worden.
De
debiteur dient na het uitspreken van de voorlopige surseance een plan op te
stellen – het zogenoemde ontwerpakkoord – waarin wordt beschreven wat ze
concurrente schuldeisers wil aanbieden. Dikwijls wordt beloofd een percentage
in geld uit te betalen op de uitstaande vorderingen. Betaling hoeft echter
niet per se in geld plaats te vinden, maar kan bijvoorbeeld ook in de vorm
van uitgifte van aandelen, zoals dat bij Versatel en UPC is gebeurd.
Het
doel van de surseance is om de debiteur de gelegenheid te geven om orde op
zaken te stellen teneinde daarmee een faillissement te voorkomen. De debiteur
(en dus niet de bewindvoerder) kan haar schuldeisers een akkoord aanbieden.
Dit kan bestaan uit een voorstel tot uitstel van betalingen gecombineerd met
mogelijke kwijtschelding. Een akkoord wordt bereikt indien tweederde van het
aantal concurrente crediteuren, die samen minstens driekwart van de waarde
van de schulden vertegenwoordigen, met het voorstel instemmen.
In dat
geval wordt de surseance definitief verleend voor maximaal anderhalf jaar.
Daarna is verlenging met weer anderhalf jaar mogelijk.
2.2
Zekerheidsgerechtigde en preferente crediteuren
Schuldeisers
van wie de vordering is verzekerd door hypotheek, pandrecht, retentierecht of
eigendomsvoorbehouden (uit hoofde van bijvoorbeeld lease-overeenkomsten)
staan buiten het akkoord. Als deze zgn. separatisten desalniettemin hun
vordering indienen en over het akkoord stemmen, vervallen hun bijzondere
rechten.
Ook de
preferente crediteuren (fiscus, bedrijfsvereniging, uvi's) vallen buiten de
surseance van betaling regeling. Zij kunnen derhalve hun rechten ook tijdens
surseance uitoefenen. Preferente schuldeisers zijn dus in principe niet
gebonden aan een akkoord. Maar onder bepaalde voorwaarden – zij wensen dan in
ieder geval een dubbel percentage – zijn zij wel bereid eraan mee te werken.
Sinds
1992 bestaat er een afkoelingsperiode van een maand waarin derden die een
recht tot opeising hebben of een verhaalsrecht op een goed dat in de macht is
van de bewindvoerder, dat recht niet kunnen uitoefenen. Deze periode kan met
maximaal een maand door de rechter worden verlengd.
2.3
Het ontwerpakkoord
Het
ontwerpakkoord wordt door de debiteur gedeponeerd bij de griffie van de
rechtbank, waar het voor het publiek ter inzage ligt. Vervolgens bepaalt de
rechtbank een dag waarop de crediteuren over het ontwerpakkoord worden
geraadpleegd, en waarbij wordt gestemd over het al dan niet aannemen van het
akkoord. De rechtbank zal tevens bepalen dat crediteuren van de debiteur hun
vorderingen vóór een bepaalde datum bij de bewindvoerder moeten indienen. Van
het deponeren van het ontwerpakkoord wordt een advertentie opgemaakt in de
Staatscourant en een of meer nieuwsbladen. Van de bij de bewindvoerder
ingediende vorderingen wordt een lijst opgesteld, en daarbij wordt
aangetekend of de vordering wordt erkend of betwist. De lijst van vorderingen
wordt vervolgens zeven dagen voorafgaand aan de vergadering van schuldeisers
door de bewindvoerder gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank.
Op de
vergadering van schuldeisers zijn in principe alle schuldeisers welkom.
Dikwijls wordt er echter voor een belangrijk deel gestemd via volmachten. In
de aanloop naar de vergadering wordt vaak door de raadsman van de debiteur of
een andere belanghebbende contact gezocht met crediteuren, waarbij hen wordt
gevraagd voor het akkoord te stemmen, en om het leven makkelijker te maken,
een volmacht af te geven. Degenen met erkende vorderingen mogen deelnemen aan
de beraadslaging en stemming over het akkoord. Als uiteindelijk tweederde van
de schuldeisers, die tevens driekwart van de ingediende vorderingen moeten
vertegenwoordigen, voor het akkoord stemmen, is het aangenomen.
Vervolgens
moet de rechtbank het akkoord homologeren (bekrachtigen), wat doorgaans zo'n
tien dagen later gebeurt. De rechtbank zal homologatie onder meer weigeren
als de nakoming van het akkoord onvoldoende is gewaarborgd of als er sprake
is van fraude of bedrog. Na de homologatie moet nog worden afgewacht of er
niemand in hoger beroep gaat tegen het homologatievonnis. Als dat niet
gebeurt, gaat het akkoord in kracht van gewijsde en kan het vervolgens worden
uitgevoerd. Daarmee eindigt tevens de surseance van de debiteur.
Wordt
het akkoord verworpen, dan kan de rechtbank het faillissement uitspreken, wat
dan doorgaans ook zal gebeuren. Het in kracht van gewijsde gegane vonnis van
de homologatie levert de schuldeisers die hebben gestemd overigens een
executoriale titel op. Dat heeft als voordeel dat er niet opnieuw een gang
naar de rechter nodig is als de debiteur onverhoopt haar verplichtingen uit
het akkoord niet mocht nakomen.
2.4
Het insolventie- of saneringsplan
De
surséance is bedoeld ter sanering van schulden. Zoals hiervoor is aangegeven,
dient de debiteur na het uitspreken van de voorlopige surseance een plan op
te stellen – het zogenoemde ontwerpakkoord – waarin wordt beschreven wat ze
concurrente schuldeisers wil aanbieden. Uit dit saneringsplan moet blijken
dat gehele of gedeeltelijke voortzetting van de door de schuldenaar gedreven
onderneming (in dezelfde juridische entiteit) mogelijk is.
De
bewindvoerder ziet erop toe dat het plan wordt uitgevoerd. Voor zover de
bewindvoerder meent dat aanpassingen noodzakelijk zijn, overlegt hij met de
debiteur en indien dit overleg niet tot het gewenste resultaat leidt, vraagt
de bewindvoerder aan de rechter-commissaris om hem toestemming te geven voor
een zogenaamde bindende aanwijzing aan de debiteur.
Naast
het ontwerpakkoord omvat een goed saneringsplan:
- een onderbouwing van het toekomstperspectief voor de onderneming op de langere
termijn, zo mogelijk voorzien van een beoordeling door branche-deskundigen;
- een liquiditeitsprognose voor de gehele periode van de surséance, zo mogelijk
voorzien van een accountantsverklaring.
Surséance
is slechts zinvol indien het mogelijk is de schulden van de debiteur
economisch relevant te saneren, d.w.z. dat de schulden naar een dusdanig
niveau worden teruggebracht dat de onderneming (weer) levensvatbaar wordt.
Een mogelijkheid is bijvoorbeeld de debt/equity swap, waarbij de bestaande
crediteuren hun aanspraken kunnen omzetten in aandelen om zodoende beter te
profiteren van de nog aanwezige waarde. Tegelijkertijd kunnen hiermee
mogelijke conflicten tussen de crediteuren worden omzeild.
Eén van
de belangrijkste belemmeringen voor een succesvolle surseance is overigens
het beëindigen van de (toekomstige) verplichtingen ten opzichte van de
werknemers.
Indien
sanering via de passiefzijde niet mogelijk is, komt sanering via de
actiefzijde (verkoop van activa) in beeld. De zgn. recovery rates
(d.w.z. de realisatie van revenuen bij verkoop van activa) blijken echter
vaak laag te zijn. Voor de meeste activa is onderhandse verkoop de meest
geëigende methode omdat dit meestal de hoogste opbrengst oplevert. Voor
sommige activa en dan nog slechts bij specifieke branches kan veiling een
goed resultaat opleveren. De opbrengst is vaak nog het hoogst indien de
activa “going concern” als een geheel kunnen worden overgedragen.
Indien
de financier gelooft in een doorstart en hij kan adequate zekerheden krijgen,
is hij misschien bereid tot het verstrekken van een boedelkrediet.
2.5
Overige
De
aanvraag door de ondernemer/debiteur van surséance is onderhevig aan een advies
van de OR. Gelet echter op het spoedeisende karakter van de surséance zijn de
reguliere termijnen voor advisering niet realistisch.
Bij
financiële instellingen zoals effecteninstellingen en beleggingsinstellingen
is een zgn. stille surséance mogelijk.
Overigens
zijn er verschillende veranderingen op komst. Zo is voorgesteld om de
afkoelingsperiode zowel in surseance als in faillissement te verlengen.
Bovendien is voorgesteld de surseance ook voor preferente crediteuren te
laten gelden. In tegenstelling tot de separatisten zouden deze dan hun
rechten niet meer mogen uitoefenen tijdens de surseance. Daarnaast zijn de
voorstellen gericht op het versoepelen van de stemverhouding om een akkoord
te vergemakkelijken.
3 Faillissement
Als
laatste mogelijkheid voor een onderneming in financiële moeilijkheden is er
het faillissement. Het doel van het faillissement is het gehele vermogen van
de schuldenaar te gelde te maken en de opbrengst onder de schuldeisers te
verdelen. Het belang van de schuldeisers staat daarbij voorop.
Het
faillissement kan worden aangevraagd door zowel een van de schuldeisers
(zodra een betaling is gemist) als wel door de schuldenaar zelf. Als
de Rechtbank het faillissementsverzoek inwilligt, verklaart zij de
onderneming in staat van faillissement. Dit houdt in dat de ondernemer de
zeggenschap over zijn onderneming verliest. In het vonnis benoemt de
Rechtbank een curator. Dit is bijna altijd een advocaat. Daarnaast wordt een
rechter-commissaris benoemd die toezicht houdt op de curator.
De
curator gaat over tot het bewaren ofwel veiligstellen van de boedel. Soms is
het nodig de boedel te laten verzegelen omdat delen ervan 'verdwijnen'. De
curator stelt zo snel mogelijk een boedelbeschrijving en een overzicht van
baten en schulden op. Hij heeft verregaande bevoegdheden. Zo is hij
gemachtigd het bedrijf voort te zetten en alle correspondentie te lezen. Als
de ondernemer erg tegenwerkt of als de curator het vermoeden heeft dat deze
naar het buitenland zal vertrekken, kan hij zelfs diens paspoort innemen. Ook
kan hij hem in verzekerde bewaring laten stellen. De curator onderzoekt alle
zaken die in verband staan met de boedel. Niemand anders dan de curator neemt
vanaf het moment van het uitspreken van het faillissement, alle financiële
beslissingen.
Hoewel
liquidatie voorop staat kan de curator er voor kiezen de onderneming (of
delen van de onderneming) voort te zetten als going concern
indien hiermee een hogere opbrengst kan worden behaald. Vaak geschiedt dat
door verkoop aan partijen die een band hadden met de oorspronkelijke
eigenaren. Snelheid is een absolute voorwaarde voor een doorstart.
Indien er zo weinig bezittingen zijn dat niet eens de faillissementskosten,
salaris van curator en kosten van advertenties en boedelschulden, betaald
kunnen worden, wordt het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten.
Wordt
het faillissement niet opgeheven wegens gebrek aan baten, dan gaat de curator
na of de vorderingen van de crediteuren juist zijn. Die verificatie vindt
plaats aan de hand van de aanwezige administratie en de mededelingen van de
ondernemer. Op de verificatievergadering worden alle vorderingen doorgenomen.
Crediteuren van wie de vorderingen worden betwist, kunnen ze toelichten en
proberen ze alsnog erkend te krijgen. Als men het niet eens kan worden over
de status van een schuld, dan moet uiteindelijk de Rechtbank erover
beslissen.
De
ondernemer kan tijdens het faillissement één keer een akkoord aanbieden. Hij
biedt dan aan een deel van de schulden af te lossen, in ruil voor een finale
kwijting. Over het akkoord moet worden gestemd op de verificatievergadering.
Het voorstel wordt aangenomen als tenminste tweederde van de concurrente
crediteuren die gezamenlijk ten minste 75 procent van de concurrente schulden
vertegenwoordigen, vóór stemmen. Als het akkoord is aangenomen, moet de
rechtbank het nog goedkeuren. Dit wordt de homologatie van het akkoord
genoemd. Met de homologatie van het akkoord eindigt het faillissement.
Indien de ondernemer geen akkoord aanbiedt of het akkoord wordt niet
aangenomen, treedt de staat van insolventie in. De curator gaat over tot het
afwikkelen van het faillissement. De boedel wordt verkocht en de opbrengst
wordt verdeeld onder de crediteuren. De curator maakt uiteindelijk een
zogenoemde uitdelingslijst waarop onder andere staat vermeld:
- de ontvangsten in het faillissement;
- de uitgaven in het faillissement;
- de crediteuren en de omvang van de vorderingen;
- het bedrag dat aan de crediteuren zal worden uitbetaald.
Het
faillissement eindigt als de crediteuren instemmen met de uitdelingslijst.
Bij de
verdeling van de beschikbare gelden wordt de volgende verdeling aangehouden:
- Salaris
curator
- Preferente
crediteuren ( fiscus en bedrijfsverenigingen)
- Crediteuren
met zekerheden (bijvoorbeeld hypotheek- of pandrecht)
- Crediteuren
met voorrang (bijvoorbeeld een eigendomsvoorbehoud)
- Concurrente
(d.w.z. overige) crediteuren
Evenals
bij de surseance bestaat er sinds 1992 een afkoelingsperiode van maximaal
twee keer een maand waarin derden die een recht tot opeising hebben of een
verhaalsrecht op een goed dat in de macht is van de bewindvoerder, dat recht
niet kunnen uitoefenen.
4
Fiscale opmerkingen
Bij een
akkoord wordt doorgaans door de debiteur aangeboden om een bepaald percentage
van de uitstaande vorderingen te betalen, bijvoorbeeld 20% van de nominale
waarde van de vorderingen. Dit betekent dat de BV 80% van de uitstaande
vorderingen onbetaald laat. Meestal heeft de BV deze 80% wel al in haar
BTW-aangifte betrokken, en heeft ze derhalve voor dit deel ten onrechte vooraftrek
genoten. Ingeval van een akkoord stelde de Belastingdienst voorheen als eis
dat deze 80% volledig zou worden terugbetaald Op 1 januari 2003 is de
ministeriële regeling waarin wijzigingen van de kwijtscheldingsregeling uit
hoofde van de uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 opgenomen zijn, in
werking getreden. In het kader hiervan ziet de Belastingdienst tegenwoordig
af van volledige voldoening van de ingevolge artikel 29 lid 2 van de Wet op
de Omzetbelasting 1968 verschuldigde Omzetbelasting. Overleg met de
Belastingdienst blijft opportuun. Ook voor de vennootschapsbelasting zijn er
gevolgen. Als we het voorbeeld van de BTW volgen, te weten dat er 20% van de
schulden wordt betaald, betekent dit de facto dat er 80% van de schulden
wordt kwijtgescholden. Overleg met de Belastingdienst hierover is dan ook
noodzakelijk, omdat de kans zeer groot is dat de Belastingdienst een en ander
zal behandelen als fiscale winst. Als er compensabele verliezen zijn, is dit
nog niet zo erg, maar als deze niet in voldoende mate aanwezig zijn, zal een
en ander kunnen leiden tot belastbare winst.
5
Het bodemrecht
Crediteuren
kunnen zich slechts verhalen op de eigen onbezwaarde goederen van de
schuldenaar. Op deze algemene regel bestaat echter één uitzondering: de fiscus
beschikt over het zgn. bodem(voor)recht. Dit is het recht om 'tot op de
bodem' bij een belastingplichtige verhaal te zoeken voor zijn schulden. De
fiscus heeft bijvoorbeeld her recht om beslag te leggen op roerende goederen
die een belastingplichtige onder zich heeft, ook las dat zaken zijn die
volgens de huwelijksvoorwaarden aan diens partner toebehoren. Met het
bodemrecht wentelt de fiscus haar risico's af op zekerheden van derden. De
banken en andere financiers zien het bodemrecht daarom als een ongerechtvaardigde
inbreuk op de zekerheids- en eigendomsrechten op zaken die zij financieren.
Dit
bodemrecht was oorspronkelijk een anti-misbruik bepaling doch wordt in de
praktijk door de fiscus louter om budgettaire redenen gehanteerd.
De
laatste jaren is het invorderingsbeleid van de fiscus gewijzigd. Door diverse
maatregelen - onder meer de meldingsplicht bij betalingsonmacht,
bestuurdersaansprakelijkheid, het bedingen van zekerheden door de fiscus en
een slagvaardiger invorderingsbeleid - zijn de fiscale schulden bij
faillissementen afgenomen. Bovendien is de samenstelling van de fiscale
schulden in faillissementen gewijzigd, doordat daartoe minder oude fiscale
schulden behoren.
Het
bodemrecht lokt een wedloop uit, doordat de zekerheidsgerechtigden bij een
dreigend faillissement of bij een dreigend bodembeslag gebruik maken van de -
overigens rechtens toegestane - mogelijkheden om het bodemrecht te ontwijken,
bijvoorbeeld door de verpande zaken van de bodem weg te halen. De
continuïteit van de onderneming is daarmee niet gediend. Aldus kan het
bodemrecht belemmerend werken voor het zoeken naar overlevingsmogelijkheden
voor ondernemingen die in financiële moeilijkheden verkeren, met name indien
voor de bedrijfsvoering essentiële activa aan de onderneming dreigen te
worden onttrokken.
Nederland
heeft zich met het bodemrecht in Europees verband in een uitzonderingspositie
geplaatst. De weerstand tegen het bodemrecht bestaat derhalve niet alleen bij
financiers, maar ook bij buitenlandse leveranciers die zekerheid op de
geleverde zaken bedingen.
6 De doorstart
De ruimte die de curator heeft om een doorstart te bewerkstelligen, is betrekkelijk beperkt. Meteen na de benoeming door de rechtbank maakt hij een beschrijving van de activa, laat hij voorraden en inventaris taxeren en laat hij een indicatieve waardebepaling maken van het bedrijf als going concern. Daarbij houdt hij rekening met de effecten van het faillissement. Dan heeft hij enig idee van de verkoopwaarde en heeft hij een pakket dat hij kan aanbieden aan kandidaat-kopers. Dat is veelal maar een kleine groep van echt geïnteresseerden, waaronder een duidelijke favoriet. Vaak is dat de directie of een partij die al vóór het faillissement met de onderneming in gesprek was. De informatievoorsprong die zij hebben is cruciaal in de beperkte tijd die er is om een bod uit te brengen.
Een doorstart is een verkoop met medewerking van de pandhouder, vaak de bank. Bij de afdeling bijzondere kredieten van een bank is vaak wel een zekere bereidheid om de doorstart van de curator enige tijd te gunnen en te komen met een uitgewerkt verkoopscenario. Maar de bank is beducht om boedelkrediet te verstrekken en dringt vaak al snel aan op uitwinning.
De Faillissementswet stelt het belang van de schuldeisers voorop, enigszins gerelativeerd door het belang van de failliet. De wet waakt niet over het belang van medewerkers, van leveranciers of van afnemers. En het proces van de doorstart is nergens geregeld.
Het is aan de curator om deze 'zwaarwegende maatschappelijke belangen' mee te laten spelen. Hij kan daarbij steunen op enkele uitspraken van het hoogste rechtscollege, de Hoge Raad, maar die laat veel vrijheid in de belangenafweging. Er is op dat gebied een heuse richtingenstrijd onder curatoren. Je hebt curatoren die zich laten leiden door het crediteurenbelang en curatoren die vooral kijken naar behoud van werk. Zeker voor wie niet vervalt in de extremen is de afweging niet gemakkelijk. Wat is een hogere opbrengst? Anderhalf miljoen cash en veertig man aan het werk of drie miljoen en twee banen die behouden blijven? De curator moet daarover beslissen op het moment dat hij het minste weet, zonder dat hij tijd heeft om alle analyses te maken.
In grote faillissementen kan de curator zijn afweging delen met een medecurator. Of hij gaat te rade bij kantoorgenoten. Maar uiteindelijk staat hij alleen voor de beslissing.
Voor een failliet bedrijf is het maar afwachten welke curator het krijgt toegewezen, en wat diens vaardigheden en opvattingen zijn. Professioneel ontlopen curatore elkaar steeds minder. Ze lezen dezelfde vakliteratuur, hebben dezelfde nascholing en curatoren zijn, zeker bij de grotere faillissementen, steeds vaker specialisten van kantoren die zich op insolventie toeleggen. Maar in de persoonlijke opvatting en interpretatie zitten wel verschillen.
7 Banken zijn de grootste saneerders
In 2004 waren er 262 doorstarts. Dat is 6,3 procent van het totaal aantal
beëindigde faillissementen in dat jaar. Bij deze doorstarts waren relatief
weinig werknemers betrokken. Er werkten in 2004 ruim 5.300 werknemers, waarvan
er bijna 3.000 meegingen naar het nieuwe bedrijf.
Banken saneren aanmerkelijk meer dan het aantal `saneringen' in de
faillissementsprocedure. Banken voeren per jaar circa 24.000 bedrijfssaneringen
door.
Bij pers en wetgever gaat vrijwel alle aandacht naar faillissement en surseance.
Noch werknemers, noch schuldeisers hoeven van de faillissementsprocedure echter
veel te verwachten. Driekwart van de failliete bedrijven heeft meer schulden dan
baten en maar bij 6 procent van alle faillissementen krijgen de gewone
crediteuren - dus niet de fiscus - nog iets van hun geld terug.
Het maatschappelijke nut van de faillissementsprocedure is daarmee zwaar overschat
en dat van informele reorganisaties door banken onderschat.
Informele reorganisaties blijken voor banken beter uit te pakken dan voor andere
schuldeisers of voor werknemers. In 70 tot 80 procent van de gevallen wordt
vrijwel de hele schuld van de bank voldaan. Maar de `succesfactor' voor de
maatschappij, zoals het uitblijven van gedwongen ontslagen, is aanzienlijk
lager: 48 tot 61 procent. Dit kan worden gezien als een aanwijzing dat banken
bij informele reorganisaties hun eigen belangen beter beschermen dan die van
de andere schuldeisers of de werknemers. Er gaan dan ook stemmen op om meer
toezicht op de saneringen door banken.
Zo is er geopperd om schuldeisers de kans te geven saneringsplannen van banken
in een vroeg stadium te laten beoordelen, bijvoorbeeld door collectief een
accountant in te schakelen. Een andere idee is om de huisaccountant toezicht
te laten houden op de informele reorganisatie.
8 Opstellen jaarrekening
De surseance verandert niets aan de wettelijke plicht van de directie om de jaarrekening op te stellen en te deponeren. Ook de aandeelhoudersvergadering behoudt de bevoegdheid tot het vaststellen van de jaarrekening. Uitstel van betaling is immers in beginsel bedoeld als een tijdelijke maatregel.
Mocht de surseance leiden tot een faillissement, dan verandert de situatie. Zodra het faillissement is uitgesproken, komen de bevoegdheden die normaal gesproken toekomen aan de directie toe aan de curator. Uit jurisprudentie kan echter worden afgeleid dat dan de wettelijke plicht tot het opstellen, vaststellen en deponeren van de jaarrekening komt te vervallen. Dit impliceert dat de curator geen jaarrekening hoeft op te stellen en te deponeren.
Hierbij moet wel worden benadrukt dat de directie ook na het faillissement verantwoordelijk blijft voor het opstellen en deponeren van jaarrekeningen over boekjaren vóór het uitspreken van het faillissement.
Wanneer in geval van uitstel van betaling of faillissement een jaarrekening wordt opgesteld, heeft dat (mogelijk) consequenties voor de waarderingsgrondslagen die daarbij worden gehanteerd. Onder normale omstandigheden wordt bij de waardering uitgegaan van de zogeheten continuïteitsveronderstelling.
Is deze veronderstelling in de gegeven situatie niet meer gerechtvaardigd, dan moet worden gewaardeerd tegen liquidatiewaarden. Als er nog geen sprake is van discontinuïteit, maar wel van gerede twijfel aan de continuïteit, dan hoeven de gehanteerde waarderingsgrondslagen niet te worden aangepast. De gerede twijfel moet wel in de jaarrekening worden uiteengezet.
Het is mogelijk om de minister van Economische Zaken te verzoeken 'om gewichtige redenen' ontheffing te verlenen van de verplichting tot het opstellen en vaststellen van een jaarrekening. Daarbij zou onzekerheid over de toe te passen waarderingsgrondslagen die het opstellen van een behoorlijke jaarrekening in de weg staat, als reden kunnen worden opgevoerd. De besluitvorming van een dergelijk ontheffingsverzoek is overigens met ingang van 2006 door de minister gemandateerd aan de directeur van SenterNovem.
9 Slotwoord
In zijn
algemeenheid blijken faillissement- en surseance-procedures in Nederland lang
te duren en lijken de resultaten ervan teleurstellend. De haalbaarheid van
een akkoord hangt af van:
- de redelijkheid van het aangebodene;
- de moraliteit van de BV en haar bestuurders;
- het alternatief (veelal een liquidatie in faillissement, wat doorgaans betekent
dat er niets voor de concurrente schuldeisers overblijft).
In de
praktijk behoort een akkoord echter slechts zelden tot de mogelijkheden en
zijn de recovery rates laag.
|
|